Bij andere aandoeningen is enzymtherapie of stamceltransplantatie mogelijk. Met name wanneer de verschijnselen in
de hersenen ernstig zijn en de therapeutische mogelijkheden onvoldoende resultaat hebben, is de levensverwachting
mogelijk korter. Een specifieke prognose is vaak moeilijk te geven door het zeldzame en heterogene karakter van
de aandoening. Naasten kunnen wel behoefte aan een aanwijzing hieromtrent hebben.
De behandeling en begeleiding vinden plaats door een multidisciplinair team. Naast de kinderarts/internist,
gespecialiseerd in metabole ziekten, worden ook de (kinder-)neuroloog, de orthopedisch chirurg en de klinisch
geneticus meestal geconsulteerd. Ook paramedische disciplines zijn in de zorg betrokken, o.a.: de diëtist, de
fysiotherapeut, de logopedist en/of de ergotherapeut. Deze multidisciplinaire teams zijn verbonden aan een
universitair medisch centrum. Daarnaast zijn vaak, meestal later in het leven, revalidatieartsen en AVG-artsen
betrokken. De (praktische) zorg voor het zieke kind en de organisatie ervan, de emotionele belasting, de zorg voor
andere gezinsleden en de impact van de erfelijkheidsaspecten vormen een behoorlijke draaglast voor de ouder(s).
De huisarts kan het gezin ondersteunen bij eventuele (psychosociale) problematiek.
2
Neurodegeneratieve stofwisselingsziekten
E
NKELE FEITEN
Vóórkomen
Prevalentie
De gegevens over de prevalentie zijn beperkt.
Er bestaat nog geen complete landelijke registratie. De
prevalentie van de meeste neurodegeneratieve stofwis-
selingsziekten ligt per aandoening tussen de 1 per 50.000
tot 250.000 pasgeborenen.
In een gemiddelde huisartsenpraktijk (omvang 2.500
patiënten) ziet de huisarts gedurende een 30-jarige loop-
baan ten hoogste 1 patiënt met een dergelijke aandoening.
Door de erfelijkheidsaspecten kunnen meerdere patiënten
uit één familie in een praktijk voorkomen.
Incidentie
Jaarlijks wordt er in Nederland bij circa 150
patiënten een diagnose van een neurodegeneratieve stof-
wisselingsziekte gesteld, terwijl er in totaal ongeveer bij 800
patiënten een metabole aandoening wordt vastgesteld.
Leeftijd
De leeftijd waarop de symptomen duidelijk
worden, verschilt per aandoening. Meestal treden de begin-
symptomen in de eerste levensjaren op. Bij sommige aan-
doeningen komen de symptomen later in de kinderjaren
tot uiting, en soms zelfs pas op de volwassen leeftijd.
Geslachtsverdeling
De geslachtsverdeling is afhankelijk
van de wijze van overerving. De meeste neurodegeneratieve
stofwisselingsziekten zijn autosomaal-recessief erfelijk.
Hierbij zijn zowel jongens als meisjes aangedaan. Ook bij
mitochondriële overerving hebben beide geslachten
symptomen. Bij X-gebonden erfelijke aandoeningen ver-
tonen alleen jongens symptomen en kunnen meisjes
drager zijn.
Geografische verspreiding
Dragerschap voor de ziekte
van Tay-Sachs komt veel voor bij Ashkenazi Joden, afkomstig
uit Oost- en Centraal-Europa. Binnen deze bevolkingsgroep
is bijna 30% drager. De prevalentie onder de Joodse popu-
latie was daarom vele malen hoger dan in de algemene
bevolking. Door gerichte screening van toekomstige ouders
in deze bevolkingsgroepen worden er tegenwoordig minder
kinderen met deze aandoening geboren.
Aspartylglucosaminurie is in Nederland zeer zeldzaam
(1/750.000),
maar komt in Finland vaak voor: 1/18.550.
Binnen Nederland komen neurodegeneratieve stofwisse-
lingsziekten in alle bevolkingsgroepen voor. Het relatieve
risico is groter bij bloedverwantschap, dit komt in sommige
culturen vaker voor (o.a. in de Marokkaanse en Turkse
cultuur).
Erfelijkheid en etiologie
Erfelijkheid
In de meeste gevallen gaat het om een
autosomaal-recessieve aandoening. Ouders die beiden
drager zijn van de genmutatie, hebben per kind 25% risico
dat het kind de aandoening heeft. Meestal wordt pas na de
geboorte van een kind met de betreffende stofwisselings-
ziekte vastgesteld dat beide ouders drager zijn, omdat ze
zelf veelal geen klachten hebben. Wanneer één ouder
drager is en de andere ouder de ziekte heeft, bestaat er een
risico van 50% dat hun kind deze aandoening krijgt. Dit
komt bij de neurodegeneratieve ziekten zelden voor.
Spontane mutaties kunnen voorkomen. Hier openbaart zich
de ziekte bij een kind, zonder dat ouders drager zijn. Er is
dan een zeer gering herhalingsrisico.
Een aantal aandoeningen erft X-gebonden over (bijvoor-
beeld de ziekte van Hunter (mucopolysaccharidose II);
de moeder is draagster van de mutatie en heeft geen
klachten. Haar zonen hebben 50% kans het X-chromosoom
met het afwijkende gen te erven. Bij deze jongens komt de
enzymdeficiëntie tot uiting.
Bij mitochondriële overerving waarbij de mutatie in de
mitochondriën zit, wordt de mutatie alleen via moeder op
kind (zoon of dochter) overgedragen. Dit komt omdat een
bevruchte eicel alleen mitochondriën uit het cytoplasma
van een eicel bevat (zie
Erfelijkheidsvoorlichting en
zwangerschap
).
Etiologie
In de meeste gevallen ontstaat door het gendefect
een deficiëntie van een bepaald enzym. Dit enzym zorgt
normaliter via een specifieke biochemische reactie voor de
omzetting van metabolieten in een eindproduct (bijvoor-
beeld heparan N-sulfatase; omzetting naar
heparaansulfaat).