branding gemeten. De resultaten zijn
vergeleken met een gezonde contro-
legroep van 10 personen. De hoeveel-
heid zuurstof die de patiënten bij
inspanning maximaal konden opne-
men bleek ongeveer de helft ten op-
zichte van de controlegroep. De
gemiddelde zuurstofopname in de
patiëntengroep was ook hoger. Het
hogere energieverbruik werd veroor-
zaakt door een lagere energiepro-
ductiviteit bij inspanning en werd
geleverd door de koolhydraatver-
branding. De totale vetverbranding
was bij beide groepen vergelijkbaar.
Er is dus sprake van een normale
verhouding bij de verbranding van
vetten en koolhydraten bij matig
intensieve inspanning. Het lijkt erop
dat bij een stoornis in de laatste stappen
tot de vorming van energie er geen
voorkeur is voor de soort energiebron,
namelijk vetten of koolhydraten. Dit
is dus anders dan bij andere metabole
ziekten zoals CPT II deficiëntie, VLCAD
deficiëntie en de ziekte van McArdle.
Daarbij is één van de enzymatische om-
zettingen eerder in de stofwisselings-
route van de vet- of koolhydraatstof-
wisseling geblokkeerd en wordt wel
positief gereageerd op een andere
energiebron, die het probleem omzeilt.
Bron: Jeppesen TD, et al. Fat metabolism
during exercise in patients with mitochondrial
disease. Arch Neurol 2009; 66: 365-70.
Voedingstherapie geen effect bij mitochondriële myopathie
Bij mitochondriële myopathie heeft
voedingstherapie met meer vetten of
koolhydraten waarschijnlijk geen tot
weinig effect. Zo luidt de conclusie
van de onderzoekers van de Univer-
siteit van Kopenhagen in Denemarken.
Het doel van dit onderzoek was om
te begrijpen hoe de koolhydraat- en
vetstofwisseling bij mitochondriële
ziekten verloopt en of de inspan-
ningsintolerantie door gebruik van
een vetrijke of koolhydraatrijke voe-
ding zou kunnen verbeteren. Daartoe
is bij 10 mensen met een mitochon-
driële myopathie (met stoornissen in
de ademhalingsketen) de vetstofwis-
seling onderzocht tijdens inspanning
en zijn de vet- en koolhydraatver-
ook het G6Pase gen) de lever heeft
bereikt. Bij het bereiken van de lever
worden de microbolletjes vervolgens
blootgesteld aan gerichte geluidsgolven.
Gevolg is dat de microbolletjes snel
zullen gaan uitzetten en krimpen. Als
de microbolletjes zich dicht bij het cel-
membraan bevinden, zou het G6Pase-
gen door het celmembraan de cel binnen
kunnen dringen en het enzym glucose-
6-
fosfatase kunnen gaan maken.
Een andere potentiële mogelijkheid
tot genezing van GSD-1a zou gen-
therapie kunnen zijn, waarbij een
normaal G6Pase-gen in de levercel-
len wordt ingebracht. De genthera-
pie herstelt de aanmaak van het
enzym glucose-6-fosfatase en biedt
dus in theorie de mogelijkheid GSD-
1
a te genezen. De uitdaging is om
een methode te vinden om het
G6Pase-gen gericht af te geven in de
levercellen. Er wordt al onderzoek
gedaan naar een methode waarbij
gebruik gemaakt wordt van een (ge-
netisch veranderd) virus voor het
transport van het gen naar en in de
cel, aangezien virussen van nature in
staat zijn door het celmembraan
heen te dringen. Er bestaat echter,
net als bij gentherapie voor andere
ziekten, twijfel over het doelbewust
blootstellen van patiënten aan een
virusinfectie, gezien het risico op im-
muniteit en afweerreacties.
GSD1a is nog niet te genezen.
GSD1a wordt veroorzaakt door een
defect in het G6Pase-gen, waardoor
het lichaam niet in staat is het enzym
glucose-6-fosfatase aan te maken.
Dit enzym vervult een essentiële rol
bij de omzetting van glycogeen naar
glucose in de lever, noodzakelijk
voor het handhaven van de juiste
bloedsuikerspiegels tussen de
maaltijden. De afwezigheid van dit
enzym kan dan ook leiden tot
levensbedreigende sterk verlaagde
bloedsuikerspiegels. Andersom kan
de overtollige glucose wel naar
glycogeen omgezet worden. Dit de
verklaart de naam ‘glycogeenstape-
lingsziekte’. Meestal leidt de stapeling
ook tot vergroting van de lever en proble-
men met de nieren en dunne darm.
Bron: Philips
Onderzoek naar nieuwe methode van gentherapie bij GSD-1a
Onderzoekers van de Duke Univer-
siteit in North Carolina in de VS gaan
in een preklinisch onderzoek kijken
naar de haalbaarheid van het gebruik
van deze ultrageluidtechnologie voor
de regulering van transport en afgifte
van therapeutisch DNA aan de lever.
Voorlopig zijn er dus geen GSD-1a
patiënten bij het onderzoek betrokken.
De methode die zal worden onderzocht,
is gebaseerd op sonoporatie. Bij so-
noporatie worden microbelletjes
(
microscopisch kleine, met gas gevulde
belletjes vervaardigd uit fosfolipide)
samen met het G6Pase-gen in de bloed-
baan gespoten. Deze microbolletjes
fungeren dan als contrastmiddel dat
met behulp van geluidsgolven in beeld
te brengen is. Er kan dan worden
gecontroleerd of de bolletjes (en dus
18
Informatie