13
Informatie
van de vier enzymen. Daarom zijn er
vier typen, waarvan de verschijnselen
niet te onderscheiden zijn. Heparan-
sulfaat kan niet omgezet worden en
stapelt. In Polen is naar aanleiding
van de studie in fibroblasten het mid-
del genisteïne aan tien patiënten ge-
geven. ‘Het leek beter te gaan met de
patiënten, maar ouders wisten dat
hun kind het middel kreeg. Het mid-
del is verkrijgbaar via internet. Het
wordt soms gebruikt door o.a. spor-
ters en vrouwen in de overgang. Ook
Sanfilippo ouders kochten het mid-
del. We vonden dat het middel beter
onderzocht moest worden, want ik
vind dat ouders geen middelen moe-
ten geven, die misschien niet helpen’,
zegt Valstar. Dus is ze vorig jaar een
onderzoek gestart naar genisteïne
onder 30 patiënten. Patiënten krijgen
een half jaar een placebo (neppil) en
een half jaar genisteïne. Er wordt on-
dermeer gekeken naar heparansulfaat
in de urine en plasma en ouders vul-
len vragenlijsten in over hoe het met
hun kind gaat. De resultaten zijn pas
aan het eind van dit jaar bekend. ‘Wat
er ook uitkomt, het is goed dat we
het gedaan hebben, want dan hebben
we zekerheid. Genisteïne is in ieder
geval geen wondermiddel, maar mis-
schien kan het toch helpen en geeft
het een ingang om verder te kijken.’
Waar Valstar meer van verwacht is
van intrathecale enzymtherapie. Deze
zomer is voor Sanfilippo type A in
het AMC en in Manchester een trial
gestart. Het is een fase I/II studie
waarbij naar de veiligheid en effecti-
viteit van het middel gekeken wordt.
Bij intrathecale enzymtherapie wordt
het enzym via een klein “kastje” bij
de wervelkolom direct in het hersen-
vocht gebracht. Bij het geven van het
enzym via de bloedbaan is het pro-
bleem dat het middel niet over de
bloedhersenbarrière komt. Valstar:
‘
In pre-klinische studies bleek de
therapie veilig bij apen. Bij honden
en muizen met het Sanfilippo syn-
droom is effect gezien. Het gedrag
van de dieren verbeterde en ze gingen
beter functioneren. De muizen
moesten bijvoorbeeld op een stokje
lopen. Een gezonde muis klimt erop,
een Sanfilippo muis snapt niet hoe
hij op het stokje moet klimmen en
laat zich vallen en een behandelde
Sanfilippo muis loopt over het stokje.
Dat is veelbelovend en spannend.
Het is wel een zware studie, die veel
vergt van de families. Aan de andere
kant is het een kans.’ In totaal doen
12
kinderen mee, zes in Manchester
en zes in Nederland. Kinderen krij-
gen één keer per twee weken of een
keer per maand enzymtherapie. Het
onderzoek loopt een jaar. Niet alle
patiënten beginnen gelijktijdig. ‘Bij de
eerste patiënt moet het eerst twee
keer goed gaan, voordat we de ande-
ren gaan behandelen. Het is toch een
risico als het mis gaat.’ Om aan de
studie mee te kunnen doen, moeten
de patiënten met Sanfilippo type A
een ontwikkelingsniveau van boven
één jaar hebben, kunnen praten en
kunnen lopen. Veel patiënten vallen
dan ook af.
Hematopoietische stamceltrans-
plantatie
Een andere mogelijke behandeling
voor Sanfilippo, is een hematopoieti-
sche stamceltransplantatie. ‘Een he-
matopoietische stamceltransplantatie
werkt wel goed voor MPS I, maar niet
voor MPS II en MPS III.
Dit begrijpen we nog niet goed. We
weten dat het niet werkt bij Sanfi-
lippo patiënten die al symptomen
hebben. Vaak wordt pas ontdekt dat
een kind het Sanfilippo syndroom
heeft als er al symptomen zijn,
daarom is deze behandeling voor veel
patiënten geen optie. We weten nog
niet of het werkt bij hele jonge pa-
tiënten die de transplantatie onder-
gaan, voordat ze symptomen hebben.
Dit hopen we de komende jaren te
leren.
Al het onderzoek naar Sanfilippo
heeft meer kennis over de ziekte op-
geleverd. Voor ouders van de huidige
patiënten zorgt dit voor meer en be-
tere begeleiding. ‘We hebben een
boekje geschreven waarin de ziekte
uitgelegd wordt en wat je het beste
kunt doen aan bijvoorbeeld slaap- en
gedragsproblemen.’ Voorlopig blijft
het dokteren aan symptomen en niet
aan de ziekte zelf. Valstar: ‘Ik vind het
mooi om te zien dat je met advies en
specifieke middelen de situatie toch
kunt verbeteren. Als een kind met be-
hulp van medicijnen beter gaat sla-
pen, is dat een enorme verlichting
voor het gezin. Het zijn kleine, maar
toch heel grote dingen.’ Voor de toe-
komst hoopt Valstar dat artsen pa-
tiënten meer behandelingen kunnen
bieden, die de symptomen van de
ziekte in ieder geval stabiliseren.
Uiteindelijk hoopt ze dat de ziekte te
genezen is, al zal dat moeilijk zijn.
Valstar zelf slaat voorlopig een andere
weg in. Per 1 augustus is ze voor een
half jaar werkzaam als basisarts in het
Juliana ziekenhuis in Den Haag en
daarna gaat ze zich specialiseren.
Op 10 november zal ze promoveren
op haar onderzoek.
Ze wil voorlopig wel betrokken
blijven bij het onderzoek en ze kijkt
uit naar de uitkomsten van de genis-
teïne studie. Verder heeft ze veel ge-
leerd van haar onderzoek. ‘Als je de
hele dag met zieke kinderen werkt,
leer je zelf relativeren.’
Marjolein van der Burgt
‘
Genisteïne is in ieder geval geen wondermiddel, maar misschien kan het
toch helpen en geeft het een ingang om verder te kijken.’