Mei 2016
10
2. Aanvullende diagnostiek:
Lengte, gewicht en vetverdeling
Bloed: Leverenzymen, ammoniak, bloedbeeld, lactaat (op ijs, cito), pyruvaat, lactaat/pyruvaat
ratio, CK, carnitineprofiel, aminozuur status en mitochondriële biomarker FGF21.
Bloedonderzoek is bedoeld voor het aantonen van betrokkenheid van meerdere, in het
mitochondrion gelegen systemen en het meer of minder waarschijnlijk maken van een
eventueel ander onderliggend lijden. Indien er sprake is van een dysfunctie in de oxidatieve
fosforylering, neemt de productie van ATP af. Dit resulteert in een upregulatie van de
glycolyse met als gevolg een verhoogd pyruvaat, wat kan leiden tot een verhoogd alanine of
lactaat. Bij mitochondriële aandoeningen kan het lactaat verhoogd zijn, echter dit is niet
vereist gezien het feit dat dit slechts in zo’n 30% van de patiënten verhoogd is. In het
algemeen is het lactaat vaker verhoogd in patiënten met een mtDNA-mutatie. Een verhoogd
lactaat is ook niet specifiek. Differentiaal diagnostisch moet gedacht worden aan veneuze
stuwing (hevig tegenspartelend kind!), hypoxie, hypoperfusie, lever- of nierfalen, toxiciteit,
sepsis, neurodegeneratieve afwijkingen (deels toch ook in het mitochondriële organel
gelokaliseerde oorzaak), hyperinsulinemie, chronische thiamine deficiëntie, insulten en
andere metabole aandoeningen.
Urine: Lactaat, aminozuren en organische zuren.
Lactaat kan in urine verhoogd zijn door renale tubulaire dysfunctie, waarbij het lactaat in
plasma normaal kan zijn indien renaal verlies groot is.
De volgende aanvullende onderzoeken kunnen worden verricht afhankelijk van de klinische
verschijnselen en de differentiaal diagnose, waarbij de volgorde ook vaak van praktische zaken
afhangt:
MRI hersenen + proton MR spectroscopie (MRS)
De MRI van het brein kan afwijkingen vertonen (cerebrale/cerebellaire atrofie, witte stof
afwijkingen, symmetrische signaal afwijkingen in de basale ganglia), maar hoeft niet. Bij een
aantal syndromen worden meer specifieke afwijkingen gezien. Bij MELAS worden laesies in de
occipitaal en pariëtaal kwabben gevonden die lijken op ischemie; echter de laesies houden
zich niet aan een vasculair territorium en zijn vaak beperkt tot de cortex met relatieve sparing
van de diepe witte stof. Bij het syndroom van Leigh worden er symmetrische afwijkende
signaalintensiteiten gezien bij de nuclei lentifomis, nucleus caudatus, thalamus, nucleus ruber
en nucleus dentatus. Bij het Kearns-Sayre syndroom (KSS) zijn de bevindingen van subcorticale
witte stof afwijkingen met een of meer laesies in de kernen van de hersenstam, basale ganglia
of thalamus karakteristiek. Met behulp van de proton-MR spectroscopie (MRS) kan het
breinmetabolisme in vivo bestudeerd worden, waarbij met name gekeken wordt naar een
verlaagd signaal van de metaboliet N-acetylaspartaat (NAA) en de aanwezigheid van een
lactaatpiek. Veel studies hebben de lactaatpiek bestudeerd in aangedaan weefsel op de MRI,
hetgeen geen specifieke bevinding is. Verhoogd lactaat in aangedaan weefsel kan ook passen
bij o.a. infecties en ischemie. De diagnostische waarde is groter indien men een lactaatpiek
vindt in niet-aangedaan weefsel op de MRI. De sensitiviteit van de MRS wordt hoger indien
deze wordt uitgevoerd in een episode van klinische exacerbatie.
Liquor cerebrospinalis: Cellen, totaal eiwit, glucose, lactaat, pyruvaat, aminozuurstatus.
Eventueel hersenspecifieke eiwitten en neurotransmitters.
Bij cerebrale verschijnselen dient ook het lactaat, pyruvaat, totaal eiwit en aminozuurstatus in
liquor bepaald te worden, vanwege de mogelijk hogere sensitiviteit t.o.v. veneus lactaat bij de
aanwezigheid van deze symptomen. Verhoogd lactaat in de liquor is geen specifieke
bevinding, het kan ook voorkomen bij andere metabole aandoeningen, insulten,