Mei 2016
11
subarachnoïdale bloedingen, meningitis, encefalitis en ischemie.
EMG: bij verdenking op myopathie en/of polyneuropathie
EEG
Intercollegiaal consult: op indicatie oogarts, cardioloog, internist, longarts, klinisch geneticus.
4. Spierbiopt
Hoe jonger de patiënt, hoe kleiner de kans op het vinden van zichtbare afwijkingen. Bevindingen
bij het immunohistochemisch onderzoek kunnen zijn: ragged red fibers op Gomori kleuring (rode,
granulaire deposities van mitochondria; >2% is afwijkend), ragged blue fibres in SDH kleuring
(succinaat dehydrogenase, complex 2), of COX-negatieve vezels. In circa 50% van de patiënten met
een mitochondriële aandoening worden geen afwijkingen gevonden bij normale lichtmicroscopie.
Afwijkingen die bij elektronenmicroscopie gezien kunnen worden zijn: een toename in aantal of
grootte van de mitochondriën, toegenomen vet, glycogeen insluitsels (=droplets), toegenomen
mitochondriële matrix, abnormale cristae en paracrystalline insluitsels. Normale bevindingen bij
EM sluiten de mogelijkheid op een mitochondriële aandoening eveneens niet uit.
Bij polarografie wordt de zuurstofconsumptie (mitochondriële substraat oxidatie) bepaald als
algemene schatting van de activiteit van de ademhalingsketen in de spier. NB: Deze bepaling kan
vals negatief zijn door het feit dat bij mitochondrieel lijden het aantal mitochondriën toegenomen
kan zijn en dit een defect maskeert.
Tot slot wordt bij spectrofotometrie de individuele complexen van het OXPHOS systeem gemeten.
Een geïsoleerde deficiëntie in complex II pleit voor een nucleair gen defect aangezien dit complex
geheel door nucleaire genen wordt gecodeerd. Bij tRNA mutaties in het mtDNA ziet men vaak een
patroon van zowel deficiëntie in complex I, III en IV (en V). Defecten in het mtDNA worden vaak
gecompenseerd door over-amplificatie van het mtDNA of proliferatie van mitochondriën. Een
toegenomen citraat synthetase (CS) activiteit is hier een indicatie voor. De activiteiten van de
afzonderlijke complexen dienen dus altijd gecorrigeerd te worden ten opzichte van de CS activiteit.
5. Mutatie analyse
In enkele gevallen kan al direct worden overgegaan tot mutatie analyse in bloed, bijvoorbeeld bij
verdenking op een specifiek nucleair gendefect, zoals POLG, maar ook wanneer er duidelijke
aanwijzingen zijn voor een specifiek syndroom (Cave heteroplasmie, waardoor mutatie in mtDNA
eventueel gemist kan worden in bloed). Meestal vindt mutatie analyse plaats in het spierbiopt.
Aansluitend aan het spierbiopt wordt ook genetisch onderzoek ingezet in het spierweefsel.
Doorgaans wordt eerst het gehele mtDNA onderzocht middels Next Generation Sequencing. Een
eerste uitslag is meestal na 3 maanden bekend. Indien geen afwijkingen worden gevonden zal
worden over gegaan op targeted whole exome sequencing met mitogenpanel. Tot slot kan ook een
‘Open WES’ ingezet worden, waarbij het gehele DNA onderzocht wordt op mutaties (in overleg
met de klinisch geneticus).
In geval van DNA diagnostiek is het belangrijk ook bloed van ouders en zo nodig andere nauw
verwante familieleden af te nemen, om de betekenis van gevonden mutaties en varianten te
kunnen interpreteren.
Genetisch onderzoek
Het OXPHOS systeem bestaat uit 5 complexen. Het OXPHOS systeem is het enige metabole
systeem wat onder controle staat van zowel het mtDNA als het nucleaire DNA. Het mtDNA codeert