Wisselstof november 2012 - page 17

15
Uit statusonderzoek bij 77 patiënten blijkt dat de patienten
een lager gewicht hebben dan de gezonde Nederlandse
populatie en dat 26% van de patiënten echt te mager is
(BMI<20). Ondanks dat heeft nog steeds ongeveer 33% van
de patiënten overgewicht (BMI>25, bij gezonde leeftijdge-
noten is dat 50%).
Body Mass index (BMI) is een index voor het gewicht in
verhouding tot lichaamslengte. Hiermee kun je in een getal
uitdrukken of iemand een gezond gewicht heeft.
Als we de patiënten onderverdelen in patiënten met en zon-
der slikklachten hebben de patiënten met slikklachten een
lager gewicht dan de patiënten zonder slikklachten (figuur 2).
Tekort aan voedingsstoffen
Om te weten of de voeding van iemand adequaat is, moet
je eerst weten hoeveel energie iemand nodig heeft en
hoeveel hij of zij eet. Bij tien patiënten hebben we dit ener-
gieverbruik gemeten met behulp van indirecte caloriemetrie
(zie afbeelding 2). Bij indirecte caloriemetrie worden de
concentraties zuurstof en koolstofdioxide gemeten in- en
uitgaande lucht. Zo kan het energiegebruik in rust worden
berekend. Energieverbruik, activiteit en inname wisselden
sterk per persoon. Er was een groot verschil tussen
de gemeten energiebehoefte en de aanbevolen energie-
behoefte volgens de Nederlandse voedingsnormen. Er was
echter een grote spreiding en deze gegevens moeten voor-
zichtig geïntrepreteerd worden in verband met de kleine
groep. Wel suggereert dit dat de gebruikelijke methoden om
de energiebehoefte in te schatten bij deze patiëntengroep
niet betrouwbaar zijn.
De gevonden verlaagde energiebehoefte komt waarschijn-
lijk door minder spieren in combinatie met minder lichaams-
beweging. Patiënten hoeven dus minder te eten vergeleken
met gezonde leeftijdsgenoten en dat maakt het moeilijker
om van alle voedingsstoffen voldoende binnen te krijgen.
Dit bleek ook het geval te zijn, want niemand van de 20 pa-
tienten uit het onderzoek die een eetverslag hadden ingele-
verd, kreeg van alle voedingstoffen voldoende binnen:
- vijf patiënten ( 25%) gebruikten dieetpreparaten, zoals
drinkvoeding.
- vier patiënten (20%) hadden een te lage eiwit inname,
wat opvallend is, omdat de meeste Nederlanders meer
eiwit eten dan hun behoefte.
- De patiënten gebruikten minder melkproducten dan
de Nederlandse aanbevelingen (gemiddeld maar 1/3
van de aanbeveling) en ook minder dan de gemiddelde
Nederlandse bevolking. Dit verklaart ook de lagere eiwit
inname. Mogelijk kan dit verminderde melkgebruik door
de darmproblemen verklaard worden. Bij darmproblemen
wordt melk namelijk minder goed verdragen.
- 2/3 van de patiënten gebruikten een of meer voedings-
supplementen.
- 12 patiënten (60%) had een hoog suikergebruik. Dit wordt
verklaard doordat sommige patiënten voelen alsof ze
suiker nodig hebben als hun energieniveau laag is. Ook
grijpen patiënten sneller naar kant en klaar gemaksvoed-
sel (dat rijk is aan Kcal maar arm aan vitaminen en mine-
ralen), omdat ze te weinig energie hebben om te koken.
Conclusie
De conclusie is dat volwassen patiënten met mitochondriële
stofwisselingsziekten een verhoogd risico op ondervoeding
hebben door een afwijkende lichaamssamenstelling en
een verschil tussen voedingsbehoefte en voedingsinname.
Door deze ondervoeding worden bestaande klachten, zoals
vermoeidheid vermoedelijk verergerd. Er moet voorzichtig
worden omgegaan met deze conclusie, omdat het op
kleine getallen is gebaseerd. Er is meer onderzoek nodig.
In Nijmegen zijn we daarom bezig dit verder te onderzoeken
bij een grotere groep volwassen patiënten.
Mw. H. Zweers (diëtist), Dr. G. Wanten (MDL arts) en
Mw. Dr. M. Janssen (Internist), UMC St Radboud Nijmegen
Figuur 2: BMI en slikklachten bij volwassen mitochondriële patiënten.
Aantal
Gemiddelde
BMI
patienten (%)
Slikklachten
16 (41%)
20.4
Afbeelding 2: Indirecte caloriemetrie
Afbeelding 1: Bio-impedantiemeting
1...,7,8,9,10,11,12,13,14,15,16 18,19,20,21,22,23,24,25,26,27,...28
Powered by FlippingBook